Fluoriet (vloeispaat) is calciumfluoride in minerale vorm, CaF2. Als dusdanig behoort deze steen tot de halogenide-mineralen. De kristallisatie heeft doorgaans de vorm van kleine kubussen (isometrische kubieke gewoonte), hoewel complexere vormen ook vaak voorkomen (octaëdrische en andere, complexe isometrie). Met een 4 op de hardheidsschaal van Mohs is fluoriet "met een mes enigszins krasbaar".
In zijn pure vorm is fluoriet transparant, onafhankelijk van de lichtbron. Het zijn de onzuiverheden die het mineraal zo kleurrijk maken. Door deze samenstelling kent de steen niet alleen decoratieve toepassingen; hij wordt ook industrieel ingezet, bijvoorbeeld als vloeimiddel door glassmelters. De puurste fluorieten zijn een bron van fluoride; en fluorietlenzen staan bekend voor hun zuiverheid (beperkte chromatische aberratie), zodat ze ideaal zijn voor gebruik in microscopen en telescopen. Bovendien kunnen fluoriet lenzen ook kijken naar onzichtbare lichtbronnen binnen het ultraviolette en infrarode bereik, daar waar normale lenzen dit licht absorberen.
Het woord 'fluoriet' (aanvankelijk 'fluorospar') komt van het Latijnse werkwoord 'fluere' of 'stromen'. Het originele adjectief 'fluxus' en het afgeleide zelfstandig naamwoord 'flux' betekenen iets zoals 'vloeiend' of 'los'. De term verschijnt voor het eerst in 1530, in Een Dialoog over de Aard van Metalen van de Duitse geleerde Georgius Agricola. Hij omschrijft het mineraal als bekende flux of vloeimiddel. In 1852 ligt fluoriet verder ook nog aan de basis van de term 'fluorescentie', een schittering of glans, die bepaalde fluoriet soorten (al naargelang de vindplaats) extreem kenmerkt. De fluorescentie in kwestie is daarbij vooral afhankelijk van de specifieke onzuiverheden die het mineraal al dan niet incorporeert.