Een cilinder als lichtbron
Rond het begin van de jaartelling gebruikte men vooral vet en was om kaarsen te maken. Onze voorouders maakten onaangenaam ruikende kaarsen van geiten- schapen- of rundervet.
De kaars droop, roette, walmde en stonk; regelmatig moest de pit worden "gesnoten" of geknipt. Kaarsen van bijenwas zijn van goede en welriekende kwaliteit maar ook heel duur: deze waren dan ook alleen bestemd voor gebruik in de kerk en bij de rijken.
Deze waskaarsen worden nog steeds met de hand gemaakt van bijenwas. Om een pond bijenwas te produceren zijn er een half miljoen bijen nodig. Bijenwas wordt verkregen door het uitsmelten van raten met stoom of warm water; de warme was wordt door een linnen doek gefilterd. Ruwe was is na het bleken lichtgeel van kleur.
Het dompelen van kaarsen is één van de oudste methoden om kaarsen te maken; over kleine balkjes worden stukken pit van gelijke afmeting gehangen.
De pit bestaat uit drie gevlochten katoenen draden. De balkjes met de pitten worden met de hand neergelaten in een bak met vloeibare was. Bij iedere onderdompeling groeien de kaarsen met ongeveer één millimeter. Het smeltpunt van waskaarsen ligt bij 66 graden.
Bij het branden van kaarsen hoort speciaal gereedschap zoals een kaarsendover en een snuiterschaar. Na het aansteken van de kaars smelt de was door de hitte van de vlam. De vloeibare was stijgt in de pit omhoog en verdampt als deze het einde van de pit bereikt. Door het opbranden van de kaars wordt de pit te lang. Kaarsen gaan dan walmen en stinken en er ontstaat veel roet.
Om het walmen van de kaarsen te voorkomen knipt men de verkoolde pit af met de snuiterschaar. Aan de snuiterschaar is een bakje bevestigd; dit bakje is noodzakelijk voor het opvangen van de afgeknipte hete pit.
Reeds voor de 16de eeuw was men voor verlichting aangewezen op het gebruik van kandelaars en kaarsen. Er waren twee soorten kandelaars:
Één waarbij de kaars op een pin werd geprikt en een andere waarbij de kaars in een pijp werd gestoken. Deze kandelaars waren meestal van geelkoper maar ook gebruikte men kandelaars van hout, aardewerk en ijzer. De duurdere kandelaars maakte men al van tin of zilver.
Om de kaars te doven zonder de pit in het kaarsvet onder te dompelen werden er kaarsendovers gemaakt waaronder ook zilveren exemplaren. Er zijn zilveren kaarsendover met een handvat van zilver of hout. In de 20ste eeuw zijn er heel veel verschillende zilveren kaarsendovers gemaakt bestaande uit een iets hol/bol staan zilveren plaatje met er bovenop een molen, een zeilschip of een melkmeisje.
Bekijk de collectie van Zilver.nl: