De matrix of grondmassa van een gesteente is het fijnere, korrelige materiaal waarin grotere korrels, kristallen of klasten zich kunnen inbedden. Men spreekt ook wel van het moedergesteente, aangezien de matrix het eigenste begin is van een gesteente. Zo bestaat de matrix van stollingsgesteenten bijvoorbeeld uit uiterst fijne kristallen, waarin grotere exemplaren (fenocrysten) worden ingebed. Die samenstelling resulteert in de bekende, porfier-structuur van bijvoorbeeld magma. Een soortgelijk voorbeeld is de Zuid-Afrikaanse diamant, die vaak gevonden wordt in een matrix van kimberliet, een klei-achtige, gele rots ("gele grond" in de volksmond).
De matrix van afzetgesteente is dan weer fijnkorrelig afzetmateriaal, bijvoorbeeld slib, waarin grotere korrels (klasten) worden ingebed. Sedimenten bevinden zich dus aanvankelijk in een onsamenhangende toestand, die miljoenen jaren kan aanhouden. Zo lang duurde het bijvoorbeeld vooraleer de vroegste gesteentelagen de oceaanbodem vormden -- en dan nog blijven ze eerder brokkelig en verschillen ze eigenlijk weinig van recentere ophopingen van afzetmaterialen. Slechts enkele afzetgesteenten worden harder met het ouder worden en kunnen zo uiteindelijk aangeduid worden als 'rots'.
Hoe die verharding precies tot stand komt, is niet helemaal duidelijk. Wel lijkt de druk van nieuwere afzettingen op onderliggende lagen van belang, vooral dan in samenspraak met percolerend water. Dit water is namelijk in staat om in water oplosbare materialen los te weken, mee te voeren en te deponeren in holten en poriën. Ook de verhoging van de temperatuur eens rotsen zich diep genoeg in de grond weten te graven speelt mogelijk een (beperkte) rol in (de versnelling van) het proces van steenvorming.