tekst: Martijn Akkerman
In de geschiedenis van het Europese én het Nederlandse juweel is nauwelijks een interessanter voorbeeld te vinden dan dat van de ferronnière. Een sieraad dat in het laatste kwart van de vijftiende eeuw bij de Italiaanse adel in de mode kwam en dat uiteindelijk in de loop van de vorige eeuw als typisch Noord-Hollands streeksieraad zou eindigen. Op een aantal vroege portretten is het zichtbaar: een bandje of koordje om het hoofd met soms in het midden een klein ornamentje. Het bekendste voorbeeld hiervan is het portret van La belle ferronnière door Leonardo da Vinci of uit zijn atelier.
La belle ferronière van Leonardo Da Vinci, Collectie Louvre Parijs
Leonardo werd in 1452 geboren in Anchiano, in de omgeving van Vinci. Hij was leerling van Andrea del Verrochio (1436-1488). Van 1482 tot 1498 was hij in dienst van Hertog
Ludovico Sforza in Milaan. Na een verblijf in Florence van 1500 tot 1506 ging hij wederom naar Milaan en in 1513 naar Rome. Op uitnodiging van de Franse koning Frans I werkte hij vanaf 1516 tot zijn dood in 1519 aan het hof in Fontainebleau en in die jaren moet het portret zijn ontstaan van de knappe echtgenote van een Parijse ijzerhandelaar, tevens maîtresse van de Franse koning. Reeds omstreeks 1484 vervaardigde Leonardo een portret van
Cecilia Gallerani, de maîtresse van Ludovico Sforza, eveneens met een bandje om het hoofd. Dit portret werd bekend als De dame met de hermelijn en de in de linker bovenhoek aangegeven titel La belle ferronnière is niet van Da Vinci, maar een latere toevoeging. Het werkelijke portret van 'La belle ferronnière' hangt al in het Louvre sinds keizer Napoleon I een vleugel van dit paleis als museum liet inrichten. En het was juist dit portret dat een voorbeeldfunctie zou gaan vervullen en zelfs naamgever werd van het hoofdsieraad.
De dame met de hermelijn van Leonardo Da Vinci uit circa 1484, Collectie Muzeum Narodowe Krakau.
Dankzij de grote interesse in het verleden, die ontstond in het begin van de negentiende eeuw, gingen rijke Parijse dames er toe over een met het portret van Leonardo vergelijkbaar sieraad te dragen.
En men noemde dit van meet af aan een 'ferronnière', waarbij men uit het oog verloor dat dan in feite naar de geportretteerde werd verwezen en niet speciaal naar haar juweel. De oorspronkelijke benaming is overigens onbekend. In bewaard gebleven en meestal in het Frans gestelde inventarissen uit de vijftiende en de zestiende eeuw vinden we af en toe de benamingen 'frontier' en 'frontelet' die wellicht verwijzen naar deze sieraadvorm. De negentiende-eeuwse mode van de ferronnière wordt in de juwelenliteratuur meestal geplaatst tussen ongeveer 1825 en 1840. In werkelijkheid begon de mode echter eerder en duurde die ook langer. Prinses Marie-Caroline van Bourbon-Sicilië (1798-1870) liet zich al in 1819 portretteren met een ferronnière.
Marie-Caroline, prinses van Bourbon-Sicilië, hertogin van Berry, portret door Paulin Guérin 1783-1855, Collectie Musée de Versailles
Het sieraad bestond uit een gouden kettinkje met een ovale en cabochon geslepen steen, misschien een aquamarijn. Men kan afvragen hoe ze dit sieraad om haar hoofd bevestigde met al die krullen. Een verklaring zou kunnen zijn dat die krullen bestonden uit losse elementen van gelakt vals haar, maar toch moet het moeilijk zijn geweest om de ferronnière op zijn plaats te houden. Bij te veel bewegen van het hoofd kon het sieraad makkelijk naar beneden zakken. Misschien is dat de reden waarom de dame op een omstreeks 1830 door Grigoletti geschilderd portret haar ferronnière schuin op het hoofd draagt. Het sieraadje van dreven goud wordt hier in bedwang gehouden door de eveneens valse krullen van een overigens toen zeer modieus kapsel.
Onbekende dame, portret door Grigoletti circa 1830.
In 1827 werd vanuit Marseille een giraf lopen vervoerd naar Parijs. Dit was een politiek getint geschenk van de onderkoning van Egypte aan de Franse koning Karel X. In Frankrijk had men nog nooit een giraf gezien en in Lyon liep de hele stad uit om het beest voorbij te zien komen. In Parijs ontstond vervolgens de 'coiffure à la Giraffe' en dat is wat de dame op dit portret draagt. Deze mode bleef niet beperkt tot Parijs of Frankrijk. Ook koningin Anna Paulowna (1795-1865), dochter van tsaar Paul I en zuster van tsaar Alexander I van Rusland en sinds 1816 echtgenote van de latere koning Willem II, draagt op een portret uit 1832 door J.B. van der Hulst de 'coiffure à la Giraffe'. Hierbij ontbreekt een ferronnière, maar die komt weer wel voor op een portret van haar schoonzus prinses Marianne (1810-1883), de lievelingsdochter van koning Willem I. Haar ferronnière van een aantal jaren later was bijzonder kostbaar en bestond louter uit grote parels.
Links: koningin Anna Paulowna, portret door J.B. van der Hulst 1832. Rechts: prinses Marianne door Theodor Hillebrandt anno 1837, collectie Paleis Het Loo.
Er zijn overigens opvallend weinig Nederlandse portretten uit de negentiende eeuw bewaard gebleven waarop een ferronnière wordt gedragen. En toch moet het sieraad, zeker bij de adel, bekend zijn geweest. Een zeldzaam voorbeeld is een portret uit 1831 van Marie Cornélie van Wassenaer Obdam (17991850) op kasteel Twickel in Delden (afb. 7). Zij was de erfgename van een begerenswaardig miljoenenvermogen en trouwde in 1831 met Jacob Derk Carel van Heeckeren van Kell uit Ruurlo. De welstand straalt van haar portret: de bontgarnering van haar jurk, de enorme 'coiffure à la Giraffe' en vooral haar rijke ferronnière, bestaande uit maar liefst drie parelsnoeren waaraan vier grote druppelvormige parels zijn bevestigd.
Marie Cornélie van Wassenaer Obdam, anoniem portret, 1830-31. Collectie Kasteel Twickel, Delden.
Dat de ferronnière in Nederland in bredere kring werd gedragen blijkt onder andere uit de Camera obscura van Nicolaas Beets (1814-1903). De predikant en Utrechts hoogleraar Beets schreef zijn bekendste werk onder het pseudoniem Hildebrand in 1839, maar voegde in 1851 een hoofdstuk toe over de familie Kegge. Hierin wordt twee keer melding gemaakt van de ferronnière. Bijvoorbeeld in conversatie tussen de heer Kegge en zijn dochter
Henriëtte:
"Is uw toilet voor vrijdag al in orde,
HARRIOT?, vroeg de heer Kegge.
"ik weet het niet", zei HARRIOT.
"Moet er niets nieuws zijn, een ferronnière, of
zoo wat?"
"Neen, papa"
Een aantal bladzijden eerder beschreef Hildebrand de uit de West afkomstige echtgenote van de heer Kegge:
" Mevrouw Kegge was eer klein dan groot van gestalte, aanmerkelijk jonger dan haar echtgenoot, aanmerkelijk bruiner dan haar dochter en, wat zij ook mocht geweest zijn, op dit ogenblik aanmerkelijk verre van eene schoonheid in de oogen van een Europeaan. Haar toilet was, ik moet het bekennen, eenvoudig genoeg, en ik zou haast zeggen eenigszins slordig; maar waar is het, dat er veel werd goedgemaakt door een zonnige ferronnière op mevrouw KEGGES voorhoofd en een zware gouden ketting op mevrouw KEGGES voormaligen boezem; hoezeer ook deze versierselen zich het air gaven van bij mevrouw KEGGES tegenwoordige kleedij volstrekt niet te willen passen... ".
De ferronnière blijkt uiteindelijk niet te passen bij de kleding van mevrouw Kegge op dat moment en de jonge Henriëtte weigert zelfs een dergelijk sieraad. De ferronnière was toen ook niet meer modieus. In Parijs verdween het sieraad omstreeks 1848 definitief uit het modebeeld en in de grote Nederlandse steden zal dat korte tijd later eveneens het geval zijn geweest. Bij de adel en de gegoede stand in de provincie ging een dergelijke mode vaak wat langer door en dat kan de reden zijn geweest dat Beets de ferronnière nog in 1851 beschreef. Hij was immers zelf getrouwd met een freule Van Foreest en woonde enige tijd op het huis Nijenburg in Heiloo. Maar in de loop van de vijftiger jaren kreeg het sieraad ook bij de provinciale adel de genadeslag en er is nauwelijks een exemplaar bewaard gebleven. De meeste zullen wel zijn omgebouwd tot collier of armband. De Parijse juwelier Henri Vever deelde in 1908 in zijn standaardwerk La bijouterie française au XIXe siècle al mee dat het hem op een enkel voorbeeld na praktisch onmogelijk was gebleken authentieke ferronnières te vinden.
Twee ferronnières overgenomen uit La bijouterie française au XIXe siècle, Henri Vever, Parijs, 1908
Toch zou de ferronnière nog een interessant vervolg krijgen. Want tussen 1850 en 1860 werd het sieraad geadopteerd door de streekdrachten in Noord- en Zuid-Holland. Dit is overigens minder opmerkelijk dan het lijkt, want onderzoek heeft aangetoond dat de verschillende onderdelen van de streekdrachten dikwijls werden overgenomen van stadse voorbeelden, hoewel meestal uit de zeventiende eeuw. In het tussen 1850 en 1857 verschenen boek Nederlandsche kleederdragten van Valentijn Bing en Jan Braet von Ueberfeldt werd de ferronnière bij de Noord-Hollandse dracht nog niet genoemd. Wel bij de dracht in het Zuid-Hollandse Rijn- en Delftland, waar het in combinatie met een kruishanger uitsluitend werd gedragen door katholieke vrouwen.
In Noord-Holland kende men dit onderscheid later niet. Hier moet het sieraad na 1857 bij de dracht zijn geïntroduceerd als alternatief voor de dikwijls moeilijk draagbare voorhoofdsnaald. Op een oude foto van een dame uit Noord-Holland is de ferronnière zichtbaar op het haar en tegen de grens van de kanten kap. Met twee oogjes aan de uiteinden van het kettinkje werd het sieraad bevestigd aan de kapspelden, die op hun beurt ook het oorijzer en de kanten kap met elkaar verbonden. Hierdoor was de draagbaarheid veel groter dan bij het stadse voorbeeld en de ferronnière werd in Noord-Holland dan ook tot tussen de beide wereldoorlogen gedragen.
Noord-Hollandse vrouw in streekdracht met een oorijzer met boeken, kapspelden, valse haarlokjes en een ferronnière, foto collectie Nederlands Openluchtmuseum.
Toen de dracht echter omstreeks 1930 uit het modebeeld verdween kwam er tevens een definitief einde aan de ferronnière. Overigens werd in het laatste stadium ook wel gebruik gemaakt van hoedenelastiek voor de bevestiging.
Ook van de streekferronnière zijn betrekkelijk weinig exemplaren bewaard gebleven. Een enkele bevindt zich nog in particulier bezit en een aantal prachtige voorbeelden wordt bewaard in de collectie van het Nederlands Openluchtmuseum in Arnhern zowel uitgevoerd in goud als bezet met diamantjes. In Noord-Holland sprak men over het algemeen van een voorhoofdsstukje, een vrij logisch te verklaren benaming.
In beide provincies werd ook wel de term 'stiftje' gebruikt, dat waarschijnlijk eveneens vertaald kan worden als 'stukje'. Uitsluitend in West-Friesland sprak men ook wel over een 'stertje' of 'sterretje', een benaming die blijkt te zijn ontleend aan de gelijknamige, min of meer stervormige bles op het voorhoofd van sommige paarden. Maar in het West-Friese dialect kende men ook het 'ferrièetje', waarbij men nauwelijks of niet vermoed zal hebben dat dit juweeltje oorspronkelijk was ontstaan in de Italiaanse Renaissance.
Martijn Akkerman
Lees meer artikelen over antieke sieraden van Martijn Akkerman in het Blog van Zilver.nl
Bekijk de collectie van Zilver.nl: