Het begrip "klederdracht" (streekdracht, dracht) duidt de (traditionele) kledij aan gedragen door een bepaalde groep mensen, bijvoorbeeld het politieuniform van agenten. Omdat klederdracht sterk streekgebonden is en zelfs beperkt kan blijven tot 1 enkel dorp, verkiezen specialisten de term "streekdracht".
Spreekt een specialist van de Nederlandse streekdracht, dan bedoelt hij allereerst de traditionele kledij van Nederlandse groepen, d.i. de historische kleding gedragen door een meerderheid van de betrokken gemeenschappen. Slechts in een beperkt aantal Nederlandse streken worden deze kleren ook daadwerkelijk nog dagelijks gedragen, meestal enkel door (oudere) dames. Dat is het geval in Staphorst-Rouveen en Bunschoten-Spakenburg-Eemdijk, waar de historische Nederlandse klederdracht nog een deel van het straatbeeld is, zij het minder en minder.
Volendams gezin in klederdracht
Naast regio zijn beroep en religie bepalende factoren van klederdracht. Een bekend voorbeeld is de vierkanten kap van katholieken in het Gooi en Eemland. In Bunschoten-Spakenburg onderscheiden vissers en boeren zich dan weer door verschillende details in de kleding. Over het algemeen heeft klederdracht zo een dubbel effect: het bevordert de homogeniteit van de groep, maar accentueert tegelijk verschillen via het gebruik van specifieke materialen, motieven en snitten. Via sieraden en detailvoering wordt ook de welvaartsgraad van de drager weergegeven.
Als modefenomeen ontwikkelt streekdracht zich via de stedelijke burgermode, dat is de dagelijkse klederdracht die in de meeste (Europese) (groot-)steden is terug te vinden. Aangezien het platteland deze invloeden met enige vertraging ondergaat, blijven oudere kledingvormen hier langer bewaard en ontstaan er ook weer nieuwe varianten van. In Nederland onderscheidt men zo 2 strekkingen van historische klederdracht, volksdracht en modedracht. Volksdrachten (bijvoorbeeld in Marken, Spakenburg en Zuid-Beveland) stammen af van 17de eeuwse voorbeelden; terwijl modedrachten (bijvoorbeeld in Huizen, Kampereiland en Noord-Beveland) naar de 19de eeuw kijken.
Een bekende vorm van volksdracht is de kraplap, een rechthoekig stofstuk dat borst en rug bedekt en waarvan de delen via halsuitsparingen aan elkaar genaaid worden. Hoewel het oorspronkelijk een stuk onderkledij is, treedt het in sommige regio's net sterk op de voorgrond, bijvoorbeeld in het gesteven harnas van Spakenburg. In Volendam blijft de kraplap wel bedekt, maar toegevoegde uitsparingen in de bovenkledij accentueren er de typische bloemenmotieven, die de kraplap versieren. Een basisstuk van de modedracht is dan weer de wijde, lange rok en het versierde jak, soms aangevuld met een schort.
Typisch aan streekdracht is dat het verschijnt in vaste varianten: daagse kledij, zondagse kledij en rouwkledij. Deze drachten zijn per regio aan welbepaalde geplogenheden onderworpen, telkens met eigen variaties. Over het algemeen geldt verder dat mannenkledij nooit bijzonder sterk afwijkt van de prototypische burgerkledij, waardoor deze streekdrachten (in vergelijking met vrouwendrachten) minder gevarieerd zijn en meestal ook een generatie eerder uitsterven. Typische mannendrachten zijn bijvoorbeeld de klepbroek (met sluitklep in plaats van rits) en de keelknopen (gouden sluitsieraden voor hemden).
Noordwijker klederdracht; oorijzerdracht met rouwmuts
De meest prototypische voorbeelden van Nederlandse streekdracht zijn allicht de Hollandse muts en natuurlijk de houten klompen. De muts met driehoeksvleugels verschijnt in verschillende regio's en is meestal van wit kant of katoen. De klomp is eveneens grensoverschrijdend en nog steeds produceert Nederland per jaar ongeveer 3 miljoen paar klompen. Hoewel veel Nederlandse klompen ondertussen dienen als reissouvenir hebben ze ook nog een functie in het dagelijks leven van boeren en tuinders. De traditionele, houten klomp is vandaag de dag zelfs een CE erkende veiligheidsschoen: hij deukt niet, scheurt los in extreme omstandigheden en, in tegenstelling tot stalen tippen, plet hout de tenen niet onder druk.
Koningin Maxima met klederdracht oorbellen, oorspronkelijk mutsenbellen.
Bij de verschillende klederdrachten horen bijpassende sieraden en accessoires zoals: oorijzers, kapspelden, voorhoofdsnaalden, mutsenbellen, knopen, gespen, tasbeugels, chatelaines en naaituigjes. De meeste streeksieraden en kostuums hebben zich ontwikkeld uit de zestiende en zeventiende eeuwse stadsmode. Aan deze dracht werd extra 'pronk' toegevoegd die verschilde van plaats tot plaats.
Er zijn klederdracht accessoires die alleen ter pronk dienden maar een deel was ook functioneel. Nemen we om te beginnen het oorijzer welke in de zeventiende eeuw nog werd gebruikt om de muts mee op het hoofd vast te zetten maar later werd het toch een echt pronkstuk. De eerste oorijzers waren dan ook zeer eenvoudig maar in latere eeuwen zijn er oorijzers gemaakt van gouden met gouden 'boeken' bezet met roosdiamanten. Doordat de mutsen die bij de dacht werden gedragen vaak de oren bedekten werden er geen oorhangers gedragen maar in plaats daarvan werden er wel hangers in de kanten kap gehangen, de zogenaamde "mutsenbellen".
Zilveren en gouden mutsenbellen vormen een bijzonder en waardevol onderdeel van de Nederlandse klederdracht. Deze prachtige bellen, gemaakt van edelmetalen, voegen een vleugje luxe en verfijning toe aan de traditionele kledingstijl.
In de Nederlandse klederdracht werden mutsenbellen van zilver en goud voornamelijk gedragen door vrouwen. Ze werden beschouwd als een teken van welvaart, status en vakmanschap. Deze bellen waren vaak fijn gedetailleerd en versierd met gravures, filigraanwerk of kleine edelstenen, waardoor ze een opvallend en elegant element vormden op de mutsen.
De zilveren en gouden mutsenbellen werden met zorg aan de muts bevestigd. Afhankelijk van de regio en de specifieke klederdrachtstijl, werden ze meestal geplaatst aan de zijkant of bovenkant van de muts. Vaak waren er kleine haakjes of linten aan de bellen bevestigd, zodat ze stevig op hun plaats bleven tijdens het dragen.
Naast hun decoratieve waarde hadden zilveren en gouden mutsenbellen ook symbolische betekenissen. Ze werden beschouwd als geluksbrengers en beschermmiddelen tegen kwade geesten en ongeluk. Het geluid dat ze produceerden wanneer de drager zich bewoog, werd geassocieerd met het afweren van boze geesten en het aantrekken van positieve energie.
Het vakmanschap dat gepaard ging met het maken van zilveren en gouden mutsenbellen was indrukwekkend. Edelsmeden en juweliers gebruikten hun vaardigheden om deze kleine kunstwerken te creëren. Elk detail, elke gravure en elke edelsteen werd met de grootste zorg geplaatst om een prachtig eindresultaat te bereiken.
Tegenwoordig zijn zilveren en gouden mutsenbellen niet meer gebruikelijk in het dagelijks leven en worden ze meestal gereserveerd voor speciale gelegenheden, culturele evenementen en museale tentoonstellingen. Ze worden gekoesterd als waardevolle erfstukken en herinneringen aan het rijke verleden van de Nederlandse klederdracht.
Ook de zilveren en gouden colliers die bij de dracht werden gedragen waren vaak heel groot en mooi met meerdere snoeren granaten of bloedkoralen en grote gouden baksloten.
Ook mannen droegen bij hun dracht vaak mooie zilveren en gouden accessoires zoals: keelknopen, gespen, schoengespen, horlogekettingen en klapstukken.
Bekijk ook onze collectie: